Geweldloosheid bestaat niet
donderdag 1 december 2022
Onderstaand stuk schreef ik vo0r de Buiten de Orde (BdO). In nummer 3 van 2022 is het intussen verschenen. Onderstaande versie is minimaal anders, met kleine verbeteringen (hoop ik) ter verduidelijking en om misverstand te voorkomen.
Geweldloosheid bestaat niet
We staan tegenover een ogenschijnlijk oppermachtige vijand: een systeem van autoriteit en hiërarchie, van uitbuiting en onderdrukking met bijbehorende machthebbers en de dwangapparaten waar het zich van bedient. In de strijd tegen die vijand zetten we maar beter alle zeilen bij, met alle mogelijke methoden, tactieken en technieken. In de veelvormigheid van ons verzet ligt een kracht daarvan. Hoe meer actievormen we weten te hanteren, hoe groter de variatie in onze strijdmethodes, hoe minder voorspelbaar onze strijd immers is. En onvoorspelbaar betekent onbeheersbaar, onbedwingbaar en daardoor sterk.
Dit is op zichzelf al een hele goede reden om met argwaan te reageren wanneer mensen bepaalde actievormen buiten de orde verklaren, bij voorbaat uitsluiten als bij voorbaat verkeerd. Afzien van actievormen maakt ons minder veelzijdig als verzetsbeweging, minder onvoorspelbaar en dus zwakker. Wat mij betreft is dit het probleem met pleidooien voor geweldloosheid als norm in onze strijd: ze sluiten een heleboel actievormen uit als niet-geweldloos en daarom verkeerd. Ze perken daarmee ons repertoire aan actiemiddelen dramatisch in. Zijn daar doorslaggevende argumenten voor? Ik zie ze niet, en dat is niet omdat ik me niet in pleidooien voor louter-geweldloosheid heb verdiept.
Wat is die geweldloosheid waarvoor wordt gepleit door pacifisten in allerhande varianten? Eenvoudig: afwezigheid van geweld. Maar wat is geweld? En hoe afwezig is dat geweld eigenlijk in strategieën die rond geweldloosheid-als-norm zijn gebouwd? Een omschrijving geven van geweld valt niet mee. Toch wordt discussie over geweldloosheid-als-norm versus geweld-als-optie wel erg ingewikkeld als we het helemaal zonder omschrijving moeten stellen.
Gelukkig kunnen we voor zo’n omschrijving terecht bij experts en ervaringsdeskundigen op dit vlak: staten! Die weten wat geweld is, ze oefenen het dag in dag uit, ze dreigen er continu mee, hun hele wezen is doordrenkt van geweld. Dat geweld zit zelfs verweven in een wezenlijk kenmerk van de staat. Staten hebben, zo heet het, het monopolie op legitiem geweld in het territorium dat door die staat wordt bestuurd.
Geweld is dus blijkbaar datgene waar staten een monopolie op hebben. Wat is dat dan? Eenvoudig dit: staten hebben het exclusieve recht om mensen die zich in het gebied bevinden waar die staat regeert te slaan, te schoppen, te steken, op te sluiten, op te hangen, te beschieten. Staten hebben het recht om degenen die aan het staatsgezag onderworpen zijn, gevangen te zetten, te verwonden en te doden. Dat recht is gebonden aan regels en wetten, op de naleving waarvan wordt toegezien. Maar die wetten worden gemaakt door staatsorganen, het toezicht op de naleving ervan eveneens. Wat de staat mag, wanneer de staat dat mag en hoe de staat dat mag, dat bepaalt de staat en niemand anders. Ziedaar de essentie van soevereiniteit: staatsalmacht, gehuld in pretenties van rechtmatigheid.
Het geweld waarvan in dit geweldsmonopolie sprake is, betekent dus: mensen aanvallen, fysiek pijn doen, fysiek letsel (proberen) toe (te) brengen, van de vrijheid beroven en doden. Letsel toebrengen heet ‘mishandeling’ als een willekeurig iemand het doet. Het heet ‘straf’ als daartoe bevoegde staatsfunctionarissen het doen. Het doden van mensen heet ‘moord’ als willekeurige mensen dat doen. Het heet ‘oorlog’ of ‘executie’ als bevoegde staatsfunctionarissen het doen. Het ontvoeren en opsluiten van mensen heet ‘wederrechtelijke vrijheidsberoving’ als willekeurige mensen het doen. Wordt het gedaan door bevoegde staatsfunctionarissen, dan heet het opeens ‘gevangenisstraf’ of ‘vreemdelingendetentie’ of ‘gedwongen opname’. Wie het ook doet, het is allemaal geweld. Maar daarmee is niet gezegd dat het allemaal verkeerd is, wie het ook doet.
Voorstanders van geweldloosheid-als-norm zeggen dat sociale strijd geen gebruik dient te maken van geweld in deze zin. Actievoerders moeten niet met stenen gooien naar de politie, ook niet als die de aanval opent met traangas en waterkanonnen. Revolutionairen moeten geen regeringssoldaten beschieten, ook niet als die soldaten ongewapende mensen afmaken. Radicalen moeten geen bommen te leggen in regeringsgebouwen, ook niet als daar de repressie wordt voorbereid en gepland. Ze mogen geen dictators, directeuren of generaals omleggen, hoeveel misdaden die ook tegen een ongewapende bevolking plegen. Fysiek geweld is, nog steeds volgens de voorstanders van geweldloosheid-als-norm, ook niet nodig: geweldloze actievormen kunnen de beoogde bevrijding tot stand brengen.
Is geweldloos verzet een winnende strategie? Pacifisten zeggen van wel, XR beweert iets soortgelijks. Laten we eens kijken naar een paar bewijsstukken die door pacifisten graag worden aangevoerd om hun bewering te onderbouwen.
Bewijsstuk 1 is de strijd voor de onafhankelijkheid van India.(1) Inderdaad, onder haar leider Gandhi voerde het Indiase Nationale Congres vanaf 1920 herhaaldelijk omvangrijke campagnes van vreedzaam protest en burgerlijke ongehoorzaamheid. Inderdaad, India werd in 1947 onafhankelijk, heet gezag droeg het bestuur over aan de leiding van dat Congres. Maar de strijd voor India’s onafhankelijkheid was niet geweldloos. Die was niet begonnen door Gandhi, maar al tientallen jaren eerder. Het begon met een bloedige opstand van soldaten in het Britse koloniale leger in 1857-58. Daarna volgden kleinere regionale opstanden, boerenprotesten en lobby- en voorlichtingswerk vanuit het Congres dat in 1885 werd opgericht.
Al voor de Eerste Wereldoorlog vonden grootschaliger protestcampagnes plaats, met boycotacties en dergelijke. Kort na een episode van relatief vreedzame massastrijd die weinig opleverde was er een reeks van gewapende aanslagen door onafhankelijkheidsstrijders die ook weinig opleverde. Ook later, in de jaren twintig, was er sprake van serieus gewapend verzet. Maar als we de massastrijd zien als het helpen opbouwen van druk op langere termijn, dan geldt dat ook voor de gewapende strijd die er ook was.
Vanaf 1919 volgden dan de grote burgerlijke ongehoorzaamheidscampagnes volgens Gandhiaans recept. Die bestonden uit demonstraties in strijd met koloniale verbodsbepalingen, belastingweigering, boycot van Britse producten, hartals oftewel stakingen en demonstratieve winkelsluitingen, en uit het demonstratief winnen van zout en daarmee het omzeilen van de Britse zoutbelasting. Campagnes werden door het Congres aangekondigd na een ultimatum, en ook weer afgeblazen na maanden van strijd, politiegeweld en massa-arrestaties. Dat afblazen gebeurde soms als het Britse gezag een concessie was gedaan , onderhandelingen had beloofd bijvoorbeeld. Soms echter ook nadat de beweging buiten haar pacifistische kaders was getreden.
Berucht was wat er in 1920 tijdens zo’n Gandhiaanse campagne gebeurde. Politieagenten provoceerden een protesterende menigte in Chauri Chaura. Demonstranten gingen het gevecht aan, agenten schoten, de menigte stortte zich op de politie en doodde uiteindelijk 22 politiemensen die zich in het politiebureau hadden proberen terug te trekken Niet geweldloos, deze actie. Voor Gandhi de aanleiding om de hele campagne af te blazen. Voor degenen die vanwege de moord op de agenten werden opgepakt, berecht en opgehangen staken Gandhi en zijn Congres geen poot uit. Feitelijk nam hij hiermee het staatsgeweld in bescherming tegen het antikoloniale geweld dat in reactie daarop loskwam.
Opvallend bij Gandhiaanse campagnes was de omvang ervan, het ontwrichtende karakter dat India tijdelijk en gedeeltelijk onbestuurbaar maakte, en het geweld dat deelnemers eraan bereid waren te incasseren. Zeer wrede politiecharges, waarbij grote aantallen agenten mensen afranselden met lathi’s, een soort riemen die keihard neerkwamen op onbeschermde lichamen die zich met moedige bereidwilligheid naar die politielinies bewogen in demonstratieve optochten. De redenering achter deze aanpak was: als het Britse gezag ziet hoe onverzettelijk het Indiase volk bereid is te lijden voor haar vrijheid, zal dat gezag uiteindelijk overstag gaan en die vrijheid toekennen.
In 1942 culmineerde de onafhankelijkheidsstrijd in de zogeheten Quit India-campagne. Daarin tapten grote aantallen actievoerders uit niet buitengewoon geweldloze vaatjes. Met de campagne zei het Congres: als jullie onze steun willen in de strijd tegen Duitsland en Japan, dan dienen jullie ons de onafhankelijkheid te verlenen. Als je wilt dan we meedoen met jullie strijd voor vrijheid, verleen ons die vrijheid dan ook. Opmerkelijk: negens sprak het Congres het deelnemen aan de Tweede Wereldoorlog op gronden van geweldloosheid tegen. Het Congres wilde India best mee laten vechten, maar dan als onafhankelijke staat.
De Congresleiding kondigde haar campagne openlijk aan, maar kreeg niet de kans die daadwerkelijk te lanceren: Kort daarvoor pakten Britse agenten de Congres-leiding op. Gandhi en vele anderen verdwenen in gevangenschap. Mochten Britse autoriteiten gedacht hebben dat de onafhankelijkheidsstrijd niet zonder die leiding kon, dan vergisten die autoriteiten zich. In augustus 1942 ontketenden menigten zeer boze Indiërs een opstand. Ongewapend, maar qua spirit nauwelijks nog geweldloos te noemen. Menig spoorwegstation werd doelwit van woedende menigten, menig politiebureau eveneens. Als vernieling van dingen telt als geweld – niet mijn opvatting, maar doorgaans wel het idee van principiële pacifisten – dan was Quit India geen geweldloos verzet. Als vernieling van dingen geen geweld is, dan wil ik die principiële pacifisten niet meer horen klagen als Black Bloc-demonstanten eens een ruit van een bankgebouw doen sneuvelen.
De kracht van de opstand was zo groot dat in enkele delen van India een soort tegenbestuur werd gevormd. In een geval functioneerde dat slechts een week voor de koloniale orde was hersteld. In twee andere gevallen duurde het vele maanden. De openlijke opstand wisten de Britse troepen in zes tot acht weken te bedwingen met grootschalige repressie. Onderhuids gonsde het verzet verder, om weer op te laaien nadat Gandhi een hongerstaking lanceerde. Vraagje trouwens: is zo’n hongerstaking geweldloos? Iemand blootstellen aan voedseltekort, dreigen daarmee door te gaan tot die iemand van honger is overleden, is iemand letsel toebrengen en de dood in dreigen te jagen. Geweld dus. Ik zie niet in waarom we die typering zouden loslaten, enkel en alleen omdat het geweld van een hongerstaker tegen zichzelf is gericht. Overigens is dit geen kritiek op het hanteren van hongerstakingen! Maar hoe waardevol soms ook, een geweldloos actiemiddel is het niet. Ook iets waar pacifisten op mogen kauwen als ze Gandhi als geweldloosheidsprofeet neerzetten.
Ook in 1945 en 1946 vonden heftige uitbarstingen van antikoloniaal protest plaats, waaronder een staking van marinepersoneel dat oorlogsschepen in Bombay overnam. Dat ging gepaard met demonstraties, barricades, straatgevechten. Bij Britse bestuurders, in Londen en in India, daagde het intussen dat het zo niet door kon gaan. Het Britse gezag was uitgeput en verzwakt, na de grote krachtsinspanning die het Britse Rijk als onderdeel van het geallieerde bondgenootschap in de Tweede Wereldoorlog had geleverd. Misschien was het wel beter om India snel over te dragen aan keurige Congresleiders met wie je zaken kon doen, dan te wachten hoe een volgende Quit India-campagne zou uitmonden in algehele revolutie. Britse autoriteiten prikten een datum, en op 15 augustus 1947 werd India onafhankelijk, net als overigens Pakistan. De kolonie Brits Indië werd opgesplitst in twee landen in een bloedig scheidingsproces. Weer een gat in de pacifistische mythe dat de weg naar de vrijheid en dekolonisatie van India een succesverhaal voor geweldloosheid was.
Onafhankelijke India bleek ook weinig geweldloos: een tot de tanden bewapende natiestaat die de kunst van oorlog en militarisme uitstekend bleek te verstaan. De inkt van de onafhankelijkheidsverklaring was nog niet droog of India en Pakistan waren al in oorlog in Kasjmir, een gebied dat nog steeds grotendeels door Indiase soldaten wordt bezet en waarvan de bevolking hardhandig wordt onderdrukt. Inmiddels heeft India ook atoomwapens. Goed hè?
Bewijsstuk nr. 2 dat geweldloosheidsaanhangers inbrengen is de Burgerrechtenbeweging in de jaren 1950 en 1960 in de Verenigde Staten, de strijd de vanuit zwarte gemeenschappen tegen het racistische apartheidssysteem in zuidelijke staten, en structureel racisme in het hele land. Terecht befaamd is de boycot van zwarte forenzen in Montgomery, Alabama in 1956 nadat Rosa Parks was gaan zitten op een voor witte passagiers bestemde zitplaats in de stadsbus en vermaand was die zitplaats weer af te staan. Terecht befaamd zijn de sit-ins in 1960 van zwarte studenten, eerst in Greensboro, Noord-Carolina en elders, in cafetaria’s waarvan de zitplaatsen alleen voor witte klanten waren gereserveerd. In 1961 vonden zogeheten Freedom Rides plaats: activisten in interregionaal busvervoer doorbraken de scheiding van zitplaatsen voor zwarte en witte reizigers. Witte racisten belaagden de actievoerders en sloegen sommigen ervan in elkaar. Berucht werd in 1963 sheriff ‘Bull’ Connor van Birmingham met zijn grove politiegeweld tegen demonstranten die burgerlijke ongehoorzaamheid bedreven en sit-ins hielden. Dat geweld bestond uit de inzet van waterkanonnen en van politiehonden – tegen kinderen.
Het was allemaal typerend voor de aanpak van een beweging die in Martin Luther King een grote aanvoerder vond: zwarte mensen die zich bereid toonden te lijden onder repressie en terreur, zwarte mensen die daarmee een morele beroep deden op het geweten van de witte onderdrukker en op de federale overheid om eindelijk het racisme aan te pakken, apartheid af te schaffen, burgerrechten te garanderen en de actievoerders die daar met gevaar voor eigen leven voor opkwamen te beschermen. In Birmingham in 1963 bliezen racisten bijvoorbeeld een kerk op en vermoordden daarmee 4 kinderen.
Een eis vanuit burgerrechtenstrijders was dus: adequate bescherming van die activisten door de federale overheid tegen lokale racistische terreur. Politiebescherming, daar ging het om. Daar zat logica in. Zelfverdediging was geen optie want dat was in strijd met de geweldloosheidsnorm. Maar mensenlevens liepen voortdurend gevaar, dus iets van gewapende bescherming werd onmisbaar gevonden. Daarmee zien we een inconsistentie in de geweldloosheidsstrategie: het geweld waar men van af ziet, wordt tegelijk onmisbaar geacht waar het de vorm kreeg van overheidsbescherming. Geweldloosheid bouwt maar zeer gedeeltelijk op eigen kracht. Wat ze daar tekort komt, mag dan aangevuld worden met overheidsmacht. Je weet wel, die van het monopolie op geweld…
Burgerlijke ongehoorzaamheid was bepaald niet de enige actievorm van het zwarte verzet. Terwijl Martin Luther King geweldloze troepen aanvoerde en aanvuurde in Birmingham, begonnen arme jonge zwarten te vechten, met brandstichting en vernielingen en dergelijke. ‘Rellen’, dus, maar revoltes is een beter woord. In 1965 was Watts aan de beurt, in 1967 Detroit, en in 1968 na de moord op King ging het in 200 steden los. Autoriteiten zetten zelfs Nationale Garde in om opstanden van zwarten te breken. Zulke opstanden verhoogden de druk om de autoriteiten om tenminste concessies te doen aan mensen als King. Dreiging van radicalen is wat een gevestigde orde vaker naar een compromis toe helpt duwen. Voor zover geweldloos verzet successen kan claimen, in de vorm van wettelijk gegarandeerde burgerrechten bijvoorbeeld, is druk van veel minder geweldloos opererende boze zwarten daar mede oorzaak van.
Intussen waren actievoerders in het geweldloos verzet lang niet altijd zo geweldloos als de pacifistische mythe ons wil doen geloven.(2) Zwarte activisten die in het diepe Zuiden, waar de KKK zo ongeveer de baas was, actief waren, hadden vaak een vuurwapen op de achterbank van hun auto als ze op pad waren voor de strijd. Actievoerders logeerden vaak bij straatarme zwarten en straatarme dorpen in Mississippi en Alabama. Die mensen hadden ervaring met racistische politie en knokploegen. Ze hadden daarom veelal een vuurwapen en konden ermee schieten ook. Wat er naar buiten uitzag als geweldloos verzet, leunde feitelijk op een bewapende bevolking. Wat de Black Panther Party later deed – met vuurwapens zichtbaar in de hand politiepatrouilles volgen om daarmee politiegeweld af te schrikken – vloeide voort uit oudere tradities van gewapende zelfverdediging in zwarte gemeenschappen. Een voorloper van die Black Panthers waren bijvoorbeeld de Deacons for Defense and Justice. Zij waren vanaf 1964 acties in Louisiana, Alabama en Mississippi, en hielden zich bezig met gewapend verdediging van activiteiten en centra van burgerrechtenactivisten.
Een ander voorbeeld komt uit een NAACP-adfdeling. De NAACP, National Association for the Advancement of Coloured People, NAACP, was een al lang bestaande burgerrechtenorganisatie die voornamelijk via rechtszaken racistisch beleid aanvocht. De NAACP-afdeling in Monroe, Noord-Carolina werd echter vanaf 1955 aangevoerd door Robert F. Williams, en die was voorstander van gewapende zelfverdediging. De afdeling vormde zelfs een schietvereniging die erkenning los kreeg van de National Rifle Association NRA! Sit-ins hadden in Monroe opmerkelijk weinig last van fysiek geweld door racisten… Intimidatie vanuit staat en KKK leidde er uiteindelijk toe dat Williams het land ontvluchtte. De Amerikaanse staat nam het wortel schieten van gewapende zelfverdediging in zwarte gemeenschappen uiterst serieus. Het is een goed idee dat anarchisten vandaag de dag dat ook doen, en zich niet laten misleiden door pacifistische sprookjes. Gewapende strijd maakte deel van uit van de strijd tegen apartheid en racisme in de VS, en niet pas toen de Black Panthers op de voorgrond traden.
Net als de onafhankelijkheidsstrijd in India blijkt de antiracistische strijd in de VS bepaald geen zaak van geweldloos verzet alleen te zijn geweest. Allerlei actievormen en tactieken werden gehanteerd, en die veelvormigheid droeg bij aan druk richting verandering. Het is verkeerd om een monopolie voor bepaalde vormen van strijd – geweldloosheid in dit geval – op te eisen en andere actievormen – wat onder het kopje ‘geweld’ wordt geschaard – weg te schrijven uit het verhaal.
Er is nog meer. De geweldloosheid a la Gandhi en Martin Luther King is zelf niet geweldloos. De aanpak die deze mensen voorstonden is een soort rollenspel. Actievoerders zijn burgerlijk ongehoorzaam en stellen zich bloot aan politiegeweld. De staat levert dat politiegeweld, doorgaans in overvloed. De regering van die staat, geraakt door gewetensnood, vervelende publiciteit, Kamervragen of internationale pressie, voelt zich vervolgens genoodzaakt om tegemoet te komen aan de verlangens van de geweldloos-activistische campagne.
Dit werkt, voor zover het werkt, alleen als iedereen die rol ook speelt. Als activisten geen bereidheid hebben om leed te ondergaan, gebeurt er niets. Als machthebbers niet ontvankelijk zijn voor moreel appel of publicitaire druk, werkt het niet. Daarom zit Lukasjenko nog steeds in zijn paleis in Belarus ondanks maandenlange zeer omvangrijke en vrijwel volledig geweldloze protesten in 2020. Als politie niet knuppelt en ranselt en spuit en schiet en mensen wegsleept en arresteert, werkt het ook niet. Dan blijft de verontwaardiging die machthebbers in beweging moet brengen uit.
Als ‘Bull’ Connor in Birmingham zijn honden en waterkanonnen niet had ingezet en de kinderen had laten zitten en lopen in Birmingham, was er geen publicitaire boosheid ontstaan en daarmee ook geen druk op de regering om iets te gaan doen. Martin Luther King is niet direct verantwoordelijk voor die honden en waterkanonnen zelf. Maar zijn actiestrategie had die honden en waterkanonnen wel nodig.
Wat ons verkocht wordt als geweldloosheid, is feitelijk het inzetten van staatsgeweld. Demonstranten oefenen geen geweld uit, dat geweld is als het ware uitbesteed aan de politie. Staatsgeweld is dus niet iets waar de strategie van geweldloosheid tegen aan loopt als externe factor. Staatsgeweld is onderdeel van die strategie, part of the plan.
Geweldloosheid blijkt als strategie dus neer te komen op outsourcing van geweld. Zonder dat staatsgeweld werkt de hele opzet niet. Zo bezien is geweldloosheid niet alleen een keurslijf, een norm die we onze strijd beter niet kunnen opleggen. Zo bezien bestaat geweldloosheid feitelijk helemaal niet.
Noten:
1 Bipan Chandrra, Mridula Muklherjee, Aditya Mukherjee, K.N. Panikkar, Suchetta Mahajan, India’s Struggle for inbdepencence (New Delhi e.a., 1988)
2 Over gewapend activisme in de burgerrechtenstrijd, zie Lamont Carter en scott crow, ‘Other Stories from the Civil Rights Movement: AS[pectrum of Community Defeenbse’, in: scott crow (ed.): Setting Sights – Histories and reflections on community armed seelf-defense (Oakland 2018), 131-142.
Peter Storm